Als hij heel erg zijn best zou doen,
had vaderlief hem ooit gezegd,
dan zou een post met heel veel poen
voor hem, zijn zoon, zijn weggelegd.
Helaas was hij geen studiebol,
al deed hij echt wel best zijn best,
zijn hoofd leek wel volslagen hol,
voor zijn rapport bleek dat funest.
Hij durfde niet naar huis te gaan,
zijn slecht rapport te laten zien.
Zo bang was hij omdat misschien
zijn va hem bont en blauw zou slaan.
Zo kwam het dat hij zwerven ging
al wenend, koud zonder zijn jas.
Immens was zijn ontreddering,
wist amper nog maar waar hij was.
Zijn ouders, heel erg ongerust,
ze zochten door de hele stad,
terwijl hij, koud en schuldbewust,
zich in een kerk verscholen had.
Hij durfde niet naar huis te gaan,
zijn slecht rapport te laten zien.
Zo bang was hij omdat misschien
zijn va hem bont en blauw zou slaan.
Een buurvrouw trof hem ’s ochtends vroeg,
toen rillend hij was opgestaan,
zei: ‘jongen, heus, het is genoeg,
je moet nu echt naar huis toe gaan.’
Zijn tred nog zwaar, keerde hij om,
nog steeds door zorg om slaag geplaagd,
zijn pa en ma van blijdschap stom,
naar zijn rapport niet meer gevraagd.
Zo leerden beiden in te zien
dat al te streng onhandig was,
niet bang te zijn en bovendien
nooit weg te gaan zonder je jas.