Ik zie haar zitten bij het raam.
Als ik zwaai, zwaait ze niet terug.
Haar geest lijkt mijlen hier vandaan
en haar ogen kijken naar de lucht.
Soms zwaait ze enthousiast gedag.
Dan staan haar ogen helder en blij,
begroet ze me met een brede lach.
Veel vaker is ze er niet helemaal bij.
Haar man weet ik al jaren dood,
had bruine ogen en doorschijnend haar.
Stevig gebouwd en niet zo groot
zag ik op de foto op haar dressoir.
Ze waren meer dan 60 jaar getrouwd,
kenden elkaar vanaf hun jonge jaren,
4 kinderen, een leven samen opgebouwd.
Nu is hij weg en heeft zij grijze haren
en zit ze daar in haar stoel, alleen,
sudoku op schoot, leesbril op.
Haar gedachten, vermoed ik, bij voorheen
en haar handen rond haar koffiekop