In jongere jaren heb ik best veel gekampeerd. Kamperen betekent voor mij eenvoud. Het betekent terug naar de natuur. Je tent opslaan op plekjes met een prachtig uitzicht.
Kamperen betekent ’s avonds bij kaarslicht lezen en kletsen voor de tent met een glas lokale slobberwijn in de hand. Het betekent slapen op een matje, je eten koken op een brander met één pit. Het betekent avontuur, niet te lang op een plaats, maar door op naar nieuwe mooie plekjes.
Tegenwoordig is dat dunne matje mij toch net wat te primitief. En ooit heb ik gezworen nooit van mijn leven een sleurhut aan te schaffen en nog altijd heb ik niet de minste neiging dat te doen. Trekken doe ik nog wel, maar dan zoek ik onderweg een fijne B&B. Gaat prima.
Ik loop achter blijkt. Kamperen is niet meer primitief.
Vanochtend in de krant las ik dat 40% van de kampeerders wifi op de camping wil. Veer-tig procent! Zodat ze op vakantie hetzelfde kunnen doen als thuis?
Wat is er gebeurt met terug naar de natuur? Met weg uit je normale omgeving? Voor mij betekent vakantie nog altijd afstand van de normale routine, telefoon uit, geen mail lezen en alleen in noodgevallen bereikbaar zijn.
Maar voor 40% van de mensen blijkbaar niet?
Ben ik raar als ik daar toch wat treurig van word?