Hij was perfect, mijn Bram, ik adoreerde hem:
zijn warte krullen, blauwe ogen, warm fluwelen stem.
Maar 10 jaar later, ’n huis, drie kind’ren bovendien
kon ik die gladgestreken rotkop niet meer zien.
Een scheiding? Nee, die schande onder geen beding!
‘k Verleidde ‘m eerst tot ’n levensverzekering.
Immers, zo dacht ik met mijn briljante brein:
dan zou ik straks een keurige én rijke weduwe zijn.
Gemakkelijk en simpel leek het me hem dood te paffen,
maar ’t lukte niet een handzaam wapen aan te schaffen.
Arseen in koffie maakte hem aan ’t niezen.
welke aanpak moest ik nu toch kiezen?
‘k Vroeg raad aan oom Martijn die slager was.
‘Ach meid’, zei hij vanachter z’n brilleglas,
‘wat naar dat je zo ongelukkig bent,
natuurlijk help ik je met het opruimen van je vent.’
Bedachten samen én waterdicht, onfeilbaar plan:
na ‘het dorpsfeest in september ging ie eran.
Ik smste Bram: ‘Mijn schat, ik pik je op’
en samen met m’n oom klaarde ik de job.
Ik kuste hem voor d’ allerlaatste keer,
van achter stak mijn oom hem neer, en weer en weer en weer.
Hij stierf zo in mijn armen, gleed vervolgens op de grond,
waar een boer hem na 2 dagen vond.
’t Had zo mooi kunnen zijn, maar het lukte niet helemaal:
de telefoongegevens werden ons al snel fataal.
De politie kon zien waar ik was geweest en ook met wie
en nu zit ik niet, zoals gepland, aan de Chablis,
voor 20 jaar in een beschimmelde en donk’re cel,
verguisd, berooid en – dat dan weer wel – vrijgezel.