Honderdduizend jaar geleden
kwam op aarde de eerste mens,
bouwde schepen, auto’s, steden,
maakte de wereld naar zijn wens.
Tools en steeds meer apparaten,
koning van de natuur was hij,
profiteerde van de baten,
schoof dieren en planten opzij.
Groei was goed en geld het hoogste:
ijzer, koper, water, olie,
gas en goud was voor verdienste
in fabriek, mijn en industrie.
Afval kon zo weer grondstof zijn,
gezondheid kon gerepareerd,
voor ziekte was er medicijn,
doodgaan zo goed als afgeleerd.
Ineens kwam er een pandemie,
een virus ging de wereld rond.
Men zocht hoop in de farmacie,
die met spoed een remedie vond.
‘t Virus liet zich toch niet verslaan,
het duurde langer dan verwacht.
liep men nu tegen grenzen aan?
Dat had werk’lijk niemand gedacht
Ergens fladderde een vlinder,
vloog ‘n hommel rond een paardenbloem,
merels bouwden aan hun nesten,
gekwetter mengde met gezoem.
Hun verzwakte stem nog heel zacht,
kwam door de stilte weer op kracht.